Intern verslag 56

Aanvullend onderzoek naar de aanleg van de stadswal in 1542


Eerst werd nagegaan of het Bosch' schepenprotocol gegevens bevat over de aankoop van percelen door de stad ten behoeve van de aanleg van de wal in 1542. Daartoe werden de indices geraadpleegd over de jaren 1542/43, gevolgd door enkele steekproeven in de akten zelf. Dit leverde geen enkel resultaat op. Ter vergelijking zijn later ook de stukken uit 1593/94 geraadpleegd, toen ook aan de vesting werd gewerkt. Ook hier was het resultaat negatief.
Tot slot werd nagegaan of de kroniekschrijver Willem Moel over de aanleg in 1542 heeft geschreven. Zijn kroniek dateert van kort nadien, omstreeks 1549.1 Het Bosch' stadsarchief beschikt over een tekst uit het eind van de zestiende of het begein van de zeventiende eeuw (GAH, Coll. aanv. oud-archief, nr. 8083). Het resultaat was hier positief. In de kroniek komen de volgende tekstpassages voor:
(fol. 11) ---.
De aggere Ortensluin.
---.
Anno Domini M CCCC XXXI, item anno XXXIII et XXXVIII fuere deinde per (fol. 11 v) circuitum murorum aliquot turres. Et fortalitia ad arcendos hostes atque a menibus propulsandos recenter sunt constructa. Atque alia preclara, que ad munimen urbis facere videntur, paulatim instaurata fuere. Preterea fosse duplices a porta Vuchtensi, que menia ambiunt, versus portam Mosaicum atque alla id genus munimenta, veluti aquarum meatus et transitus que addere urbi fortitudinem et robur perspiciebantur, apparati et deducti sunt. ---.

(fol. 53v) ----.
Preparant se Busciducenses adversus copias Martini Rossemii et ducis Longevallii.
---.
Insuper sedes et habitacula meniis adiacentia, ex quibus periculum imminere putabatur, indiscrete dimoliuntur. Unde in eodem oppido Busciducensi ducente domus per meniorum ambitum dimoliuntur ac usque ad solum complanantur. Item menia vallo et alto aggere firmantur ac fossa clrcumaguntur. A quo labore nec dives nec pauper cuiuscumque conditionis erat excusatus erat. Iuxta menia extra urbem solemne erat ac nominatissimum zenodochium, non longe a sacello d. Barbare virginis, a quodam predivite viro dicto Adam de Mierd fundatum pro sustentatione virorum decrepitorum, quod etiam cum funditus eversum esset, compulsi sunt predicti pauperes ac decrepiti viri migrare in monasterium fratrum cellitarum. ---.
In dezelfde doos waarin zich bovengenoemd exemplaar van de kroniek van Moel bevond, lag ook een zeventiende-eeuws afschrift van de kroniek van Albertus Cuperinus (GAH, Coll. aanvullingen oud-archief, nr. 8081). Deze bleek een tekst te bevatten die niet voorkomt in de gedrukte uitgave van Hermans.2 Deze tekst luidt:
1.A.M. van Lith-Droogleever Fortuijn, J.G.M. Sanders en G.A.M. van Synghel (uitg.), Kroniek van Peter van Os. Geschiedenis van 's-Hertogenbosch en Brabant van Adam tot 1523, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kl. serie 87 ('s-Gravenhage 1997) XXXVI.
2.A. Cuperinus, 'Chronicke van der stad Tsertogenhosch' in: C.R. Hermans (uitg.), Verzameling van kronyken, charters en oorkonden betrekkelijk de stad en meijerij van 's Hertogenbosch I ('s-Hertogenbosch 1848), 3-140.
(fol. 46v, jaar 1542) ---.
Item noch mosten alle die borgers by straten gesorteert graven, uut elck huys een persoen eenen dach lanck, aen die grafften vande heeckel vande Oude Diese aen totten heeckel van die cruysbroederen, eenen grooten wyen gracht. Ende die aerde brochtmen aen die stadt vesten. Dit geduerde wat tyts, maer overmyts die borgers tracht gelyck arbayden, soo wert daer geordyneert dat die borgers gelt souden geven om aerbeyders te huyeren, tuelck also gebuerden: die renttyers ende rycke cooplyeden elckx tue stuyvers ende die gemyne ambachts man elck eenen stuyvers ende die schamele ambachts luyden eenen halven stuyver, ofte sy mosten selver graven. Dyt duerde tot na Bamys, dat het water te groot worden, ende men vuerde die aerde met met plyten aen die stadt mueren.
---.

Martin W.J. De Bruijn, 12 februari 1999